Meestal zijn esthetische uitgangspunten bepalend voor de keus van het type en de kleur van de voeg (Infoblad 28 Voegwerk in baksteenmetselwerk). Fabrikanten van prefab mortels leveren een breed scala aan gekleurde voegmortels. zodat ook een gekleurde voeg, anders dan grijs mogelijk is.
Er bestaat een relatie tussen het voegtype en de voeghardheidsklasse. Controleer of met het beoogde voegtype de voor het werk minimaal benodigde voeghardheidsklasse haalbaar is.
Houd verder rekening met de locatie en de omgeving. De keuze voor het voegtype kan bijvoorbeeld in de omgeving van de kust worden beïnvloed door de aanwezigheid van zouten in het milieu.
Het voegwerk moet voldoen aan de eisen van CUR-Aanbeveling 61 ‘Het voegen en hydrofoberen van metselwerk’.
Voegdikte
De voegdikte heeft een relatie met de verwerkingsmethode en de maattoleranties van de baksteen. Droogstapelsystemen, maar ook metselwerk dat bestaat uit bakstenen met een uitholling voor de metselspecie (frog), hebben een te verwaarlozen voegdikte. Hierdoor spreken uitsluitend de kleur en de textuur van de gekozen baksteen.
Hetzelfde geldt voor lijmwerk en voor metselwerk met gebruik van dun(bed)mortel. Daarbij wordt een dunne voeg toegepast. Deze wordt niet afgevoegd.
De maatspreiding van de baksteen bepaalt de minimumdikte van de voeg. Een baksteen met een grotere maatspreiding vraagt een wat dikkere voeg.
Voeghardheid
De voeghardheid wordt gebruikt om de kwaliteit van het voegwerk te omschrijven en te controleren. Des te harder de voeg, des te langer de levensduur. De toepassingsklasse van het metselwerk bepaalt de minimaal benodigde voeghardheidsklasse. (Zie Infoblad 40 Toepassingsklassen Metselwerk).
Gevelmetselwerk valt meestal in toepassingsklasse MX3.2 – blootgesteld aan veel water en vorst/dooiwisselingen. Bij deze klasse hoort de voeghardheidsklasse VH35. Bij horizontale vlakken in deze toepassing en bij metselwerk in kustgebieden (MX4) geldt klasse VH45. Indien geen afspraken zijn gemaakt mag een voegbedrijf volgens de Uitvoeringsrichtlijn voegen van metselwerk, een voeghardheidsklasse VH25 realiseren. Dit wordt echter niet geadviseerd. Alleen in geval van gehydrofobeerd verticaal metselwerk wordt klasse VH25 voldoende geacht.
Doorstrijkwerk
Tijdens het traditioneel metselen krabt de metselaar de voegen tot de juiste diepte uit (12–15 mm). Na droging van het metselwerk werkt de voeger vervolgens de voegen verder af.
Bij doorstrijkwerk (Infoblad 06 Doorstrijken van baksteenmetselwerk) wordt het metselwerk tijdens het metselen, na licht opstijven van de metselmortel, direct door de metselaar afgewerkt door de voeg door te strijken. Door deze methode ontstaat een zeer duurzame en dieper liggende voeg.
Voor het doorstrijken zijn speciale doorstrijkmortels op kleur gbeschikbaar. Met behulp van een voegroller (pointmaster) kan het profiel van de voeg worden aangepast (meer of minder terugliggend, schaduwvoeg, holle voeg e.a.). Bij gebruik van bakstenen die zeer weinig zuigend zijn, (klasse IW1 volgens de beoordelingsrichtlijn BRL 1007) wordt geadviseerd om het metselwerk als doorstrijkwerk uit te voeren.
Stootvoegloos
Stootvoegloos metselwerk is metselwerk in een metselverband met een minimale sprong van 1 klezoor lengte in het verband, waarvan de stootvoegdikte een theoretische maat heeft van 0 mm. De stenen liggen daardoor in elke laag in principe koud tegen elkaar aan. Principieel is dat de stootvoegen niet gevuld worden met mortel. Door maattoleranties in elke baksteensortering, bedraagt de stootvoegruimte echter minimaal ca.2 mm. Stootvoegloos metselen benadrukt de horizontale lijnen in het metselwerk. Zie ook Infoblad 25 Stootvoegloos metselwerk van KNB.